
OVER HOOGBOUW
In de rubriek ‘Twee meningen’ laten we steeds twee deskundigen c.q. betrokkenen aan het woord over een thema. Deze keer: hoogbouw versus laagbouw. Met Johan de Wachter, medeoprichter van Woonwerk Architecten in Rotterdam, en Bas van Rijsbergen, directeur Stadsontwikkeling van de gemeente Breda.
Hoogbouw: dé oplossing voor de woningnood?
Het is in dichtbevolkt Nederland woekeren met de ruimte. Als het alleen al gaat om de woningbouw, is de nood hoog en de beschikbare ruimte schaars. En dan moeten er de komende jaren nog eens bijna 1 miljoen woningen bijkomen. Waarvan 165.000 vóór 2035 in Brabant. Steeds meer steden overwegen hoogbouw als oplossing voor de woningnood. Maar is dat wel de ideale oplossing? En wat verstaan we eigenlijk onder hoogbouw?
‘Ik ben niet bang voor hoogbouw, nee’
Directeur Stadsontwikkeling Bas van Rijsbergen
‘Hoogbouw zou geen doel op zich mogen zijn’
Architect Johan de Wachter
De mening van Johan de Wachter
Architect
Voor architect Johan de Wachter is hoogbouw een middel om een doel te bereiken. “Het zou geen doel op zich mogen zijn. Het draait in de eerste plaats om de vraag wat voor soort stedelijkheid je wilt bereiken. Welke dichtheid en functie wil je een gebied geven? Pas daarna is aan de orde welke type gebouwen daarbij passen. Het gaat mis bij de aanname dat we de hoogte in móéten om de woningbouwopgave te realiseren. Zo zwart-wit is het niet. Je hoeft niet per se hoog te bouwen om hoge dichtheden te realiseren.”
Woontorens
En dan is ook nog de vraag: wat is hoogbouw en wat laagbouw? Voor een laagbouwwoning is het antwoord logisch: een woning met één of twee bouwlagen en een dak. De magische grens voor hoogbouw is vanaf 70 meter. Echte woontorens dus, zoals Westpoint en Stadsheer in Tilburg, met 142 en 101 meter. In Eindhoven komen op het Stationsplein drie torens, waarvan de hoogste 170 meter wordt. De Wachter: “Ook hier in Rotterdam poppen ze overal op. In de Kop van Zuid staan torens van 100, 150, 160 meter. Een ander, recent project is Little C. Met bijna 70 meter geen echte hoogbouw, maar de dichtheid – het aantal woningen per hectare – zal niet veel anders zijn dan in de Kop van Zuid.
'Ik denk niet dat de obsessie voor hoogbouw te matchen is met betaalbaarheid'
Stapeling van huisjes
Zelf zoekt De Wachter het liever in de middelhoogbouw. Met deze tussenmaat blijft de relatie met de straat intact. “Het probleem met die torenhoge stapeling van huisjes is, dat op de begane grond alles samenkomt binnen die kleine footprint van zo’n toren: de entree, de vluchtwegen, de ingangen naar de parkeergarage, de containerbergingen, de fietsenstallingen”, vertelt De Wachter. “De plinten (het onderste gedeelte van een gebouw, red.) zijn te vaak gesloten en de relatie tussen de appartementen en de straat is er te weinig. Bij middelhoogbouw tot tien lagen is die verbinding er nog wel. Kijk maar naar Parijs of Madrid; dat is echt stads, terwijl er niet veel hoge gebouwen zijn. Waarmee ik wil zeggen dat de reflex om aantallen en stedelijkheid direct te verbinden met hoog- of laagbouw niet juist is. Het gaat erom wat de toegevoegde waarde is voor de stad. En ook of woningen betaalbaar zijn. Daar zit het échte probleem van de woningcrisis, in het betaalbare segment. Ik denk niet dat de obsessie voor hoogbouw te matchen is met die betaalbaarheid.”
Niet mordicus tegen
Overigens is De Wachter niet mordicus tegen hoogbouw. “Het is een interessant woningtype, maar het moet iets toevoegen aan de stad. Een andere uitdaging is hoe je de collectiviteit in zo'n toren op verschillende niveaus kunt inbrengen. Zodat je oog houdt voor de menselijke maat en de stedelijkheid. Op plekken waar de druk op de grond minder groot is, kun je best voor hoogbouw kiezen. Zoals rondom stations; daar zijn geen of weinig parkeerplaatsen nodig en kun je levendige plinten met winkels en horeca maken, als onderdeel van een groter complex. De combinatie tussen hoog- en laagbouw kan daar juist zorgen voor balans. Je moet je dus steeds afvragen: waar kan het wel en wat betekent dat dan voor de stad?”
Druk op de kwaliteit
Een voorbeeld is de Spoorzone in Tilburg. Volgens De Wachter – sinds twee jaar lid van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit in deze stad – is de (hoogbouw)visie van de gemeente voor dit gebied redelijk duidelijk. “Er ligt een integraal plan over de hele breedte van de binnenstad, mét hoogbouw en veel aandacht voor het verleden van de plek. Dan gaat het om torens van 60, 70 meter, met hier en daar een uitschieter naar boven. Op zich doet de gemeente dat goed, maar je ziet ook wel dat er druk zit op de kwaliteit van de architectuur en het maaiveld – de hoeveelheid ruimte op de grond. Er zijn relatief weinig vierkante meters om daar voldoende winkels, horeca en andere publieke voorzieningen in te maken. Dat maakt een gebied kwetsbaarder. De keuze voor bouwen in de hoogte is prima, maar mag nooit ten koste gaan van de leefbaarheid en de kwaliteit van het openbaar domein.”
Lees hieronder verder voor de mening van Bas van Rijsbergen... >>>
De mening van Bas van Rijsbergen
Directeur Stadsontwikkeling Breda
Bas van Rijsbergen is volle bak voorstander van hoogbouw. “Ik ben er niet bang voor, nee. Ook niet voor het risico van anonimiteit. Cruciaal is wel dat een woontoren een functionele, levendige plint in de eerste drie lagen moet hebben. Die trekt bewoners naar buiten toe om er gebruik van te maken. In de Turfmarkt in Den Haag, bijvoorbeeld, is dat heel goed gelukt. De horecagelegenheden en winkels zorgen daar voor een actieve straat, terwijl er ook hoge gebouwen aan grenzen.”
Hoger en dichter
De directeur Stadsontwikkeling van Breda mag dan wel voorstander zijn, voor discussies over hoogbouw is hij naar eigen zeggen ‘een beetje allergisch.’ “In Nederland gaat het al heel snel over of we de kerk nog wel kunnen zien. Terwijl eigenlijk de vraag is: hoe bouwen we, zeker binnenstedelijk, dicht genoeg? Zodat alle voorzieningen overeind kunnen blijven. Zodat openbaar vervoer rendabeler wordt. Zodat je – ook dat is relevant – meer maatschappelijk rendement krijgt voor je euro. Hoogbouw is daar een vorm van. Alleen mag het van mij af en toe wel wat hoger en dichter.”
‘Het mag van mij af en toe wel wat hoger en dichter’
Respect voor omgeving
De vraag is dan: hoe hoog mag hoogbouw zijn? Volgens Van Rijsbergen is dat contextbepalend. “In Manhattan, New York, is 70 meter niet hoog, in Breda wel. In het middeleeuwse centrum met de Grote Kerk en de Grote Markt als iconen moet je geen flats van die hoogte neerzetten. De zichtlijnen zijn daar dus heel bepalend voor de hoogte. Zo toon je respect voor de historische omgeving. Verder buiten het centrum, aan de randen van de singels, zijn hoogteaccenten wel mogelijk vanuit een stadspoortgedachte. En waar de nieuwe stadswijk ’t Zoet komt, op het terrein van de voormalige suikerfabriek, laten we de maximale hoogtegrens los en kijken we waar de markt mee komt. Met hoogbouw kunnen we hier juist een statement maken.”
Verticale stadsgedachte
Waar Van Rijsbergen zeker níet in gelooft, is de verticale stadsgedachte. Met torenhoge gebouwen waar mensen wonen, werken en recreëren onder één dak. Dat werkt niet, zegt hij. “Wie wil er nou de hele week in hetzelfde gebouw zitten? Dan word je wereldje wel heel klein. Het gaat er veel meer om op welke doelgroep je je richt in het woningbouwprogramma en in de functies die eromheen liggen.”
Ondertussen zitten we wel met een schreeuwend tekort aan woningen. Is hoogbouw binnen gestelde kaders de ideale oplossing? “Binnenstedelijk wel”, reageert Van Rijsbergen. “Maar dan wel weer rekening houdend met de locatie. In ’t Zoet, op steenworp afstand van het centraal station, ga je geen rijtjeshuizen bouwen. Dan heb je te weinig inwoners per vierkante meter en dat is naast een OV-knooppunt zonde van het maatschappelijk geld. Daar moet je dus de hoogte in, zodat er meer mensen kunnen wonen op hetzelfde aantal hectaren.”
Veranderende woonwensen
Wat volgens Van Rijsbergen ook meespeelt, is dat hoogbouw inspeelt op de veranderende woonwensen. Aan de ene kant is er de vergrijzing, aan de andere kant de toenemende hang naar stedelijk wonen. “Als je kijkt naar de demografische ontwikkeling van Nederland, nemen vooral de eenpersoonshuishoudens toe. Die hebben behoefte aan een kleinere woning met gedeelde voorzieningen, niet aan een rijtjeswoning met twee verdiepingen en drie slaapkamers. Ouderen moeten er misschien aan wennen dat ze van een riant huis van 150 vierkante meter naar een appartement van 70 vierkante meter gaan, maar daar krijgen ze in de stad veel voor terug met het theater en restaurants om de hoek. Ze leveren daar graag ruimte voor in.”
Bijlmerflats
In Wenen gaan ze nog een forse stap verder, zo vertelt Van Rijsbergen. “Daar zeggen ze: alle woningbouw die we doen, doen we in appartementsvorm. Ze bouwen er geen eengezinswoningen meer, omdat er simpelweg geen ruimte voor is en de stad enorm snel groeit. Dus wat je daar ziet, is dat er ook appartementencomplexen voor gezinnen met kinderen worden gebouwd. In Nederland denken we dan meteen aan de Bijlmerflats, maar wat ze in Wenen neerzetten is compleet anders. Echt fantastisch! Ik zou er zelf met twee kleine kinderen zo gaan wonen.”